Tussen werk, kleinkinderen en mantelzorg
Bijna 9 op 10 jonge grootouders voelt zich overbevraagd
Wie voor het eerst grootouder wordt, wil vaak een belangrijke rol opnemen in de opvoeding van zijn kleinkind. Toch maken jonge grootouders zich zorgen over de haalbaarheid daarvan: de combinatie met het eigen beroepsleven en mantelzorg weegt zwaar. Zo blijkt uit een grootschalig onderzoek van de Gezinsbond bij grootouders. Het weekblad Libelle ging met die resultaten aan de slag en brengt deze week een reportage over dit thema.
De Gezinsbond bevroeg 430 vijftigplussers die de voorbije twee jaar een eerste kleinkind kregen. Doel: meer inzicht krijgen in de manier waarop ze hun rol als grootouder invullen en de behoeften en belemmeringen die ze daarbij ervaren. De bevraging gebeurde grotendeels online. Nadien werden de resultaten uitgediept via focusgesprekken.
Respect voor autonomie (schoon)kinderen
Bijna 80% van de respondenten ziet zijn eerste kleinkind minstens één keer per week en 38% zelfs meerdere keren per week. Zowat alle grootouders geven wel duidelijk aan dat ze proberen om zich vooral niet op te dringen. Ze willen de autonomie van hun (schoon)kinderen als ouders respecteren.
Toch zou de meerderheid van de grootouders die hun kind minder dan één keer per week zien, vaker contact willen hebben. In meer dan de helft van de gevallen lukt dat echter niet, omdat de ouders van het kleinkind het te druk hebben. Eén op de drie geeft dan weer aan dat het niet mogelijk is omwille van de eigen, zwakke gezondheid.
Wie dichter bij zijn eerste kleinkind woont, ziet het over het algemeen ook vaker. Ruim driekwart van de grootouders hebben minder dan een halfuur nodig om eens op bezoek te gaan. 45% moet zelfs minder dan een kwartiertje rijden of fietsen.
Belangrijke rol in opvang en opvoeding
Grootouders nemen vaak formele taken op in de opvoeding van hun kleinkind. Zo helpt bijna vier op de vijf bij de opvang van zijn kleinkind. Meer dan de helft vangt het kind minstens één keer per week op, 12% zelfs meerdere keren per week. In de overgrote meerderheid van de gevallen gebeurt dat op vaste dagen en momenten. 86% heeft voor de opvang van zijn kleinkind ook nieuwe of tweedehands spulletjes aangekocht zoals een bedje, een buggy, speelgoed of verzorgingsmateriaal.
Ook wanneer de kleinkinderen ziek worden en niet naar de crèche of onthaalouder kunnen, zijn de grootouders vaak oplossing nummer één. Driekwart van de grootouders springt op dat moment wel eens in. Bovendien neemt meer dan de helft van de grootouders ook minstens één keer per maand de rol van babysitter op zich. Slechts één op de tien babysit nooit, ongeveer evenveel doet dat minstens één keer per week.
Over die formele rol in de opvoeding worden in driekwart van de gevallen al vóór de geboorte afspraken gemaakt tussen ouders en grootouders, meestal op initiatief van de ouders. Een van de belangrijkste factoren waarmee dan rekening gehouden wordt, is het evenwicht tussen beide grootouderparen. Een minderheid van de grootouders die vóór de geboorte geen afspraken gemaakt heeft, beklaagt zich dat achteraf.
Ouders komen bij de grootouders niet alleen aankloppen voor praktische hulp bij de opvoeding, maar ook voor advies: één op de drie grootouders praat regelmatig over opvoeding met zijn kinderen, meer dan de helft af en toe, slechts 14% nooit. Ouders vragen aan de grootouders vooral advies over eten, slapen en ziek zijn. Ongeveer de helft van de grootouders zegt daar meestal op te kunnen antwoorden.
Overbevraagd als grootouder
De komst van een eerste kleinkind heeft voor heel wat grootouders een positieve impact op de relatie met hun kind. Drie op de tien geven aan dat de relatie verbeterd is na de geboorte van het kleinkind, 43% ziet hen ook vaker. Toch heeft een kwart het gevoel dat de ouders van hun kleinkind niet tevreden zijn over de manier waarop ze hun rol als grootouder invullen. In hun ogen bieden ze te weinig ondersteuning aan het gezin van hun eerste kleinkind.
Een op de drie zou graag een grotere rol spelen in het leven van zijn eerste kleinkind, maar zegt dat dit onmogelijk is. Meestal wordt daarvoor de beroepssituatie aangehaald als belangrijkste reden. Wie voor het eerst grootouder wordt, is meestal nog betrekkelijk jong. De gemiddelde respondent was 58 jaar en twee op de drie van hen is dan ook nog aan het werk. De maatschappelijke druk om langer te werken zal bovendien alleen maar toenemen, verwacht zowat iedereen.
Bovendien behoren de meeste respondenten ook tot de zogenaamde 'sandwichgeneratie': ze spelen niet alleen een rol in de opvoeding van hun kleinkind, maar nemen vaak ook nog de mantelzorg voor de eigen (schoon)ouders op zich. Wanneer ze dat alles ook nog proberen te combineren met een eigen sociaal leven, wordt het hen wel eens te veel. De meeste jonge grootouders geven aan dat ze hiermee worstelen. Maar liefst 85% geeft aan dat ze zich als grootouders 'overbevraagd' voelen. Ze verwijten dat echter hun kinderen niet. Grootouders hebben het veeleer over een stijgende druk vanuit de maatschappij. Een druk die zowel op de schouders van het gezin van hun kleinkind terechtkomt als op hun eigen schouders.